Handboek der genees- en verloskunde van het vee, ingerigt naar de behoeften van het Koningrijk der Nederlanden; onder opzigt der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen / [Alexander Numan].
- Alexander Numan
- Date:
- 1833
Licence: Public Domain Mark
Credit: Handboek der genees- en verloskunde van het vee, ingerigt naar de behoeften van het Koningrijk der Nederlanden; onder opzigt der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen / [Alexander Numan]. Source: Wellcome Collection.
697/720
![ïfSSii fel»ï ■< <^««i«i <ierrm«r'eSr^ « arijffl va i« ^ J t ?Miie ulkonaij ie icki.pi 'u Doet eenlpuu bp 'ulkoentii kita Kivi' w b H)o^ kun ea (k ae Mrt te zijn, - ]}ooi zook^:«' en fóót a arttervoetialwkujk liuoiiea «rhelpen. SoBW)len 5Wi«f J nn dit jebiek éu in k purdi, dow den Rw- 10? «lodu wortl».. >., !ik eaif «/W, * I»»; w lOO K»^ '^iC!'^ ‘< C <57 ) te bedraagt, dat van den hoef is afgeraspt $ zelfs doe men den hoorn nog iets buitenwaarts hetzelve uitfteken en door den rasp afronden. Wegens de verdunning van den hoefwand , kunnen dan dikwijls aan de binnenzijde geene nagels worden ingetlagen; ten minde moeten de nagels zeer fijn zijn, en Ithraal worden aangebragt. Kan de hoorn zulks niet velen, zonder vrees voor vernage- ling, zoo trachte men het ijzer, door een’ lip, tegen den zijwand des hoefs te bevestigen. Gefchiedt integendeel het ftrijken met de dragten, zoo fnijde men den inwendigen wand iets lager dan den buitenwand, late den binnen-arm des ijzers iets naar binnen leggen, of doe denzelven iets korter en fmaller zijn, dan den buiten-arra, en aan denzelven een lage kalkoen geven of laten dezelve weg. In allen geval moeten ook de randen des hoefs en van het ijzer be- hoorlijk worden afgerond. Men doet voorts best, om den laatllen nagel wegtelaten, ten einde eene beleediging door deszelfs omnieting worden voorgekomen. Somwij- len kan het nuttig zijn, ter verhoeding van het ftrijken,^ dat de buiten-kalkoen hooger dan gewoonlijk gemaakt wordt,'zoo als zulks op blz. 117 is opgegeven. Eindelijk verdient hier ook nog te worden opgemerkr, dat een ie regie fland des kooibeens, waardoor het Paard ligt aan overkooting onderhevig is, eenigermate door hec beflag kan worden verbeterd, wanneer namelijk de ach- lerdeelen des voets of de dragten lager dan gewoonlijk worden afgefneden, terwijl van de toon weinig worde weggenomen, en voorts een ijzer wordt gebezigd, zon- der kalkoenen , en welks armen dun en niet lang zijn. Het tegengellelde moe: geplaats hebben bij een ie lang ge- kooi Paard, hetwelk even daardoor voor doorzwikkfng in de koot ligtelijk blootftaat. Hier trachte men de dragten zoo hoog mogelijk te houden, terwijl de toon wordt ingekort, tot welk oogmerk, dan ook een vrij fterke opbuiging des ijzers aan dit deel, eu hoogere kal- koenen bevorderlijk kunnen zijn. Volvoeiigheid. De volvoetigheid behoort tot de gebrek- kige gefteldheden der hoeven, welke niet zelden voor- komen, en vele ongemakken aan zich verbindt. Onze inlandfche Paarden trouwens, welke veelal plathoevig zijn, bezitten eene bijzondere voorbefchiktheid, om ligt volhoevig te worden. Bij dit gebrek is de voet- E e 5 . zool 5](https://iiif.wellcomecollection.org/image/b22023495_0697.jp2/full/800%2C/0/default.jpg)